Mackelijck is anders..
Inleiding:
Op 2 maart 1631 trouwt in Alkmaar de weduwe Anneke Pieters met de Schotse soldaat Jacques Kinneken. Jacques dient in het schotse regiment in Staatse dienst van Colonel Buccleugh. Anneke is de weduwe van Adriaen Joosten van Woggelum. Ze heeft al een zoon Pieter Adriaensz van Woggelum. Tot haar 2e huwelijk woont ze in de Spieringhbuert, vlak achter de zoutwallen. Een zeer armoedige buurt.
Vlak na haar huwelijk met Jacques moeten ze gedrieën, met het Staatse leger, zijn vertrokken naar Zuid-Nederland waar in Juni slag werd geleverd tegen “de Spanjaard”. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat echtgenoten met het leger meereisden, vandaar!
Daarna zien we ze pas terug in 1652 in Amerika! Jacques Kinneken is dan al overleden, maar Pieter Adriaensz van Woggelum en zijn moeder zijn nog springlevend. Toen ik dit verhaal las dacht ik: “Wat zou het toch leuk zijn ik kon aantonen dat Pieter Adriaensz zijn voorouders echt uit Wognum kwamen ……”
Pieter “Easy Going” en de “Baron van Woggelum”.
Maar eerst verder over Amerika. Hoe en wanneer Pieter en zijn moeder Amerika bereikten is onbekend. Overleveringen zeggen dat zij in 1643 aankwamen met het schip “Spotted Cow” (Bontekoe) maar daarvoor is geen bewijs.
Pieter is de stamvader van alle Van Woggelums in Amerika. Er is in de afgelopen eeuwen veel onderzoek gedaan naar deze familie. Een gelukje daarbij is dat Pieter veel sporen naliet. Hij kocht en verkocht regelmatig land en huizen en kwam, zeker als het om belasting betalen ging, vaak met de schout in aanraking. Pieter leefde in de tijd dat er beurtelings met indianen werd gevochten en gehandeld. Alles draaide om de handel in bevervellen. Een avontuurlijk maar zeker geen slecht leven.
Omdat hij in een Hollandse kolonie woonde (de Engelsen zaten een héél stuk verderop), zijn al die oude Amerikaanse documenten gewoon in het oud Nederlands geschreven. In die stukken komen we trouwens iets heel leuks tegen, Pieter gebruikt beurtelings de achternamen “Van Woggelum” en “Mackelijck”.
Voor “Van Woggelum” heeft men in Amerika wel een verklaring gevonden. Pieter zou een afstammeling zijn van de ons onbekende “Baron van Woggelum”!
De naam “Mackelijck” was lastiger. Men verklaart dit daarom maar als een bijnaam die Pieter verdiende met zijn makkelijke levensstijl, “easy going” dus; want later werd het daar allemaal Engels zoals U weet.
De eerste generaties na Pieter gebruiken ook nog beide achternamen maar daarna is het toch uitsluitend “Van Woggelum”. Hoewel? De naam wordt dan wel op allerlei manieren geschreven, soms zelfs binnen het zelfde gezin! We zien verbasteringen als Van Woggelum, Woggelom, Woglom, Waglum, Woogelom, Wooglin etc.
We slaan een paar eeuwen over. In het jaar 1900 organiseert een nazaat van Pieter een reünie van alle Amerikaanse Van Woggelums. Het is een gezellig samenzijn waar o.a. druk gepraat wordt over de “grote” zonen en dochters van deze familie. Zwaarden en geweren van hun voorouders, patriotten in de Revolutie, worden over en weer getoond.
Over de precieze schrijfwijze van de naam Van Woggelum wordt men het echter niet eens. Hoort de “Van” er nu bij of niet? Ze komen er niet uit. Veel later zal de naam Woglom het sterkst blijken.
Tot zover het verkorte verhaal uit Amerika. Behalve het Alkmaarse huwelijk kon ik in de Nederlandse archieven geen enkele andere verwijzing naar Pieter en Anneke vinden. Alle verzamelde documenten verdwenen dus maar in een map en in de kast ……...
Mackelijck/Maklik/Makkelijk
….. totdat ik bij het uitspitten van de stamboom van mijn vrouw, stuitte op de naam Mackelijck….in Wadwaij nog wel! Het zou toch niet…?
De oudste vermeldingen van die naam Mackelijck betreffen:
- 1630 – een verslag van de vergadering van heemraden “ten huijse van Dirck Jacobs Mackelijck, waerdt tot Wadweijde”.
- 1645 – uit het grafboek van Wadwaij: “Den twaelffden januaryo anno 1645 heeft Dirck Jacobz. Mackelick een graff in de kerck gekocht ende de steenen die daer op leggen sijn betaelt ende is oock met sijn naem ende sijn merck beyde daer op gestelt.”.
Net als bij de Van Woggelums werd ook hier de naam in de loop der jaren steeds anders geschreven:
En nog nét voor de 20e eeuw werd het geslacht Mackelijck geschiedenis. Met het overlijden -in 1899- van Marijtje Beerepoot-Makkelijk verdween de laatste persoon met deze mooie naam.
Waar de naam Mackelijck nu eigenlijk vandaan komt is nog onbekend. Een mogelijkheid zou kunnen zijn de verbastering van een Schotse naam (bijv. McKelleck). Het is bekend dat zich in onze omgeving al ruim voor 1600 Schotten vestigden. Maar hiervoor is nog geen bewijs gevonden.
Of …. misschien hebben die Amerikanen het ook wel bij het rechte eind …. En is deze familie gewoon heel erg “easy going”…?
Onrust in het preekhuis op ’t Westend van Wognum.
Nou.., in ieder geval geldt dat laatste niet voor Dirck Cornelis Mackelijck. Want dat was een eigengereid mens. Onderstaand vindt U een verslag van een akkefietje dat zich afspeelde op 6 November 1713 en waarbij Dirck met zijn 2 zoons een hoofdrol vervulde. Het hierna volgende verslag is samengesteld uit diverse getuigenverklaringen vastgelegd bij diverse notarissen in Hoorn en Spanbroek. Dit gebeurde op ’t verzoek van “den Requirant, den Eerwaarden Adriaen van Bergen, Rooms priester in ‘t Westend van Wognum”.
De getuigen “…..hebben getuijgt waar te zijn, dat sedert het vertrek
van de voorige Priester aldaer Johannes Hugela, zij hebben gezien dat op sekere maandag, nadat den Priester bevorens afgekondigt hadde dat hij den dienst in het predikhuijs in het voornoemde West eijnde van Wognum staande, zoude aanvangen; het gemelte predikhuijs geopend stondt. Deur en vensters waren ontsloten en Cornelis Sijmons, daar in huijs zijnde geweest heeft gesien dat ook de middel deuren aldaer openstonden (en) dat (er) twee vrouwluijden waren (die) daar verscheijdene malen in en uijt gingen, daar uijt water haalden, en naer haere welgevallen heen en weder kwamen.
Ook getuigden zij: “..…dat den Priester Adriaen van Bergen al op voorledene zondags, zijnde geweest den vijvden deses, des naemiddags tussen drie en vier uuren possessie (=bezit) van het gemelte predikhuijs hadde en zelfs personelijk daar in was. Hebbende zij gesamentlijk den Priester daer inne doen ter tijdt zelfs gesien en deposeren (=verklaren) 's avondts omtrent zeven uuren aldaar ten huijze gebragt (te) hebben der Priesters japonsen rok en eenige spijs. Gelijk ook naderhandt een bed met zijn toebeho(ren) en dat den Priester alzoo daer nae zijn verblijf die nagt heeft gehouden. Wijders (=verder) verklaaren Jacob Piters, Dirk Jacobs, Remmit Theunis, Grietje Jacobs ende Cornelis Piters dat zij dien zelvden avond, daer zijn geweest (en) dat zij daer eenigen tijdt gerustelijk en zonder eenigh ongemak gezeten hebbende, omtrent negen uuren, aldaer is aan de deur geklopt geworden. Dat de deur geopend zijnde, vier mannen daer zijn ingekomen (en) dat terwijl deselve daer ten huijze waren, vóór en óm het huijs een groote opschuddinge is gekomen van een meenigte van menschen. Dat Jacob Punt voor die meenigte de deur geopent heeft en alzoo een gantse trop van mensen heeft ingeroeppen; welke daer op alzoo daer ten huijze zijn ingevallen….”
Wat is er dus gebeurd? Adriaen van Bergen is de opvolger van de vorige katholieke priester Johannes Hugela. Adriaen is welkom geheten door dorpelingen, voorzien van “spijzen en een japonsen rok” en geïnstalleerd in een huis annex kerk aan het Westeinde van Wognum. Op een avond, de getuigen zijn op bezoek bij Adriaen, dringt een aantal bewoners van Wognum/Spanbroek het huis binnen…….
“…… ende dat Dirck Makkelijk als een van de voornaamste belhamels zijnde, tegen hen uytvoer: “jouw duyvelskinderen, donderskinderen, beesten, honden, rekels, kanaalje, wij sullen jouw rekels en honden de lonten en branthouten tusschen de vingers steken, gelijk men op de kapersschepen doet. En zo zullen wij hetter uyt krijgen en jouw duyvels dwingende doen opklappen door wat middel gij uw verstant hebt hier in te komen.” En riepen verder enige van d’voorszegde oproerigen hoop (toe): “spreek nouw jouw duyvelshonden, hier uyt jouw beesten” of diergelijken en nog erger vuyle scheltwoorden. En dat onder dit rumoerig timult en fulminerende scheltwoorden Dirck Makkelijk, Pieter Rood verscheydenmaal seer vuylendigh in ’t aangesigt gespogen heeft, zijnde Dirk Rood in t’zelver timult met stoten als anders zodanig mishandelt dat t’bloet t’zijnen neus uytliep. En dat hij nog enige dagen daarna geklaagt heeft over de weedom die hij van wegens die mishandelinge aan zijn lighaam gevoelt heeft. En heeft Germent Theunisz verder gezien dat Dirck Makkelijk, Jacob Olifszoon onder t’voorszegde stoten en verdere mishandeling t’haer uyt t’hooft getrokken heeft. En heeft Germent Theunisz verder gezien dat Dirck Makkelijk, Grietje Jacobs d’keers zeer vuyllendigh uyt de handt greep en zeyde: “wegh klop, jeij hebt al lange genoeg t’ ligt gehadt, bruij hier nu van daan! “….
Na deze mishandelingen hebben de priester en zijn metgezellen zich weten te verschansen in het achterhuis. Maar nog zijn ze niet veilig want de oproerkraaiers zijn nog lang niet tevreden…..
“…..dat sij gewelt gedaan hebben op de kamerdeur daer d’heer van Bergen zijn vlugt genomen hadde, tot zo lang dat d’heer van Bergen door de bedreyginge uyt vrees de kamerdeur open dede. De deur geopent zijnde, versogt hij lijfsgenaad en dat zij zijn leven zoude sparen. Maar zij riepen alle zeer verwoed: “hier uyt jouw duyvelsche paap!”. En in die kamer komende heeft Sijvert Jacobs d’keers boven ‘t hooft gehouwen en zeyde: “zie daar manne daar zien jeij nouw de duyvelsche paap.” En nadat d’heer van Bergen had versogt om daar die nagt te mogen blijven had de verdere meenigte geantwoord en geroeppen: “neen, ghij moetter aanstondts uijt!” En hebben Gerrit Hopman en Hendrik Metselaar hem ider bij een arm en stotende hem zoo ten deuren uijt, in zijne japonse rok en op een paar muijlen….”
“…..en nog verklaart Germent Theunisz dat t’vlees t’welk voor de priester aldaar in huys gebragt was, bij (=door) deze oproerige menschen als een roof na haar genomen en daarvan gespijst hebben…….”
Na deze misdragingen, waarbij Dirck Cornelis Mackelijck steeds als hoofddader wordt genoemd is het nog lang niet afgelopen. Vanaf januari 1714 tot oktober 1716 wordt deze zaak bij bijna elke zitting van schout en schepenen besproken. Eiser is Claas Spaens, Bailluw en Schout te Spanbroek, gedaagde Dirck Mackelijck.
24 Januari 1714 : vanwege” saken van publicq gewelt, met seer quaden gevolge ende in een welgestelde republijq, ondragelijk en ten hoogste strafbaar word gedaagde gecondemneert tot een boete van 200 zilveren ducatons”.
Daarna worden maandenlang over en weer bewijsstukken gevraagd, geleverd en besproken. Nadat ook nog het advies van 2 “neutrale rechtsgeleerden” uit Alkmaar is ingewonnen wordt de uiteindelijke boete vastgesteld op 30 dukatons (1 dukaton = 3 gulden).
Maar het verhaal krijgt nog een staartje. Op 18 maart 1716 krijgt Dirck een tweede proces aan zijn broek. Nadat hij in de herberg ene Adriaan Kistemaker beschuldigd heeft van het afgeven van een valse -belastende- verklaring. Dit keer wordt de boete voor Dirck afgemaakt op 38 gulden + kosten van het proces. We schrijven dan inmiddels 7 oktober 1716, bijna 3 jaar na de rel.
Een echte aanleiding voor de hele kwestie wordt overigens nergens gegeven.
Maar Dirck Mackelijck had ook een heel andere kant….
Dirck Lantman of “Schipper Dirck”.
Rond 1700 verdienden veel West-Friezen de kost op zee. Al voor 1600 treffen we vermeldingen aan van Wognumse schippers in Amsterdamse bevrachtingcontracten.
Vaak deden ze dit als bijverdienste naast de veeteelt (ze “hadden de tijd” omdat vrouw en kinderen ’s winters best voor het vee konden zorgen). Rond 1650 verdient een zeeman 7 tot 20 stuivers per dag een mooie bijverdienste dus.
Tot 1680 neemt het aantal West Friese
schippers steeds toe. Deze schippers waren meestal voor een deel eigenaar van het schip waarop ze voeren. Ook dorpsgenoten bezaten vaak een aandeel of “part” in zo’n schip.
Dircks vader Cornelis overleed jong waarna zijn weduwe Griet Jacobs hertrouwde met de Hoornse schipper Pieter Pietersz Lantman. Zo kon het gebeuren dat de jonge Dirck Cornelis in de voetsporen van zijn pleegvader trad en ook schipper werd. Hij voer veel op bestemmingen rondom de Oostzee. Als schipper gebruikte hij meestal de naam Dirck Lantman (van Hoorn) naar zijn pleegvader. In het dorp noemde men hem meestal “Schipper Dirck”.
Veel van zijn reizen waren in opdracht van Amsterdamse kooplieden. Deze contracten werden doorgaans notarieel vastgelegd. Behalve de overeengekomen prijs en de bestemming van de reis kan je daarin ook lezen dat: “….den Schipper verclaert seijn schip digt gecalefaet ende van alles nodig tot de reijse voorsien te wesen…. “.
We komen documenten tegen van reizen naar o.a. Riga, Koningsbergen, Uppsala en Wijburg. Zijn bemanning kwam bijna zonder uitzondering uit de ons omringende dorpen. Er zijn een drietal schepen bekend waarop Dirck voer: “de Lantman” (tussen 1685 en1706), “de stad Leijden”(1693-1699) en “de Knollendam” (1685-1692). De schepen waren ongeveer 129 voet lang, 23 voet breed en 13 voet “hol” (=diep). Dus zeg maar zo’n 40 meter lang en 7,5 meter breed.
De vracht bestond meestal uit: “houtwaren, garst, rogge, erwten, lijnsaet, hennipsaet en vordre coopmanschappen” en als gevolg van de aard van deze ladingen werd er ook vaak verklaard dat ”…sij luijden gedurende de reijse twee levendige katten binnen scheepsboort hebben gehad, om zoveel doenlijk was de coopluijden hare goederen , voor ’t bijten en beschadigen den rotten te bewaren….”.
De opdrachtgevers betaalden de schipper voor zo’n transport vanaf een Oostzeehaven bedragen tussen de 2000 en 4000 gulden. Daar bovenop kreeg de schipper meestal een soort premie, “Caplaken” genoemd, van 8 tot 12 Ducatonnen.
Dirck zal het in materieel opzicht niet slecht gehad hebben maar hij kreeg het niet kado. Hoe zwaar en gevaarlijk het zeemansleven was blijkt uit deze verklaring van zijn scheepsvolk in Maart 1706: “….in november 1705 tot Coninxbergen op de reede hare ladinge hebben ingenomen. In vervolge van de reijse met convoy en schepen door contrarie (=tegen) wint, Noorwegen met ons schip en lading hebben moeten inlopen……den 24e januarij, naar Amsterdam opseijlende, tot op d’zuijderzee gingen en aldaar, wegens de vrees voor ’t ijs, voor tuij-anker gingen. De volgende morgen vonden wij ons schip in ’t ijs bezet en later, door stercke ijsgang op drift geraakt. Wij waren in grote noot toen ’t dagelijx anker bij ’t uitsetten opt ijs bleef staen…….naer eenig tijt quam eeniger maten opening int ijs waardoor wij de volgende morgen naar Enkhuijsen konden seijlen. Om van de ijsgang bevrijt te sijn resolveerden (=besloten) wij na Medenblicq te seijlen. Voor de haven komende konden ons luijden wegens ondiepte de haven niet binnenkomen. Den schipper was genootsaakt een lichter en een vaartuijg te laten huuren, de welke ons luijden partij granen en goederen uijt hun schip hebben gelost en daardoor in de haven van Medenblicq konden bekomen ………”.
Naast problemen met het weer waren het ook kapers waar de West-Friese schippers mee te maken kregen. Ook het verlies van schip en/of lading werd, om zich te kunnen verantwoorden naar de opdrachtgevend koopman, vaak notarieel vastgelegd. Zo verklaren een aantal manschappen van Dirck Lantman in 1706 dat: “……op den 18e november verleden jaar als wanneer sij van de Sont sijn geseijlt, dog onderweg komende met mening om haar reijse voort te setten na(ar) Embden, sij op de 22e dito door een Duijnkerker Caper wierde genomen en op den 29e dito daar aan volgende tot Duijnkerken sijn opgebragt alwaer haer schip prijs verclaert wierde..…..”.
Tja, “Mackelijck is anders” zouden we tegenwoordig zeggen....
Slot:
Maar ik ben wat afgedwaald. Via een enorme Amerikaanse omweg zijn we heel veel leuke dingen te weten gekomen van onze verre “Wognumse” voorouders.
Maar waar begon ik ook alweer mee? O ja, dat was Pieter Adriaensz Mackelijck van Woggelum, maar …. stamt hij nu uit deze Wognumse familie Mackelijck of niet?
Helaas, ik heb nog steeds geen absoluut bewijs kunnen vinden dat hij daadwerkelijk uit Wognum kwam en dat hij familie was van de hier beschreven familie.
Maar, als je de combinatie van beide namen goed bekijkt…kan het dan anders….? Misschien vind ik het antwoord nog een keer. Ik laat het U weten.
Bronnen:
“Bouwers van de zee”van Piet Boon
Regionale archieven Hoorn, Alkmaar, Amsterdam en Haarlem.