J Baert 1678 | op huijden den XXXen maij anno XVJc achtent seventigh compareerden voor mij Cornelis van Heijmenbergh not[ari]s publ[iek] bij den hove van Holl[an]t geadmitteert binnen Alckmaer residerende ende de nagenoemde getuijgen Claes Jacobsz, Jan Jacobsz ende Grietjen Jacobs Seepaert ende mede erfgenamen van Baert Claesz Ossenhooft haer overleden oom van 's vaders sijde ende mitsdien gereghtight tot drije achtste paertten in een losrentebrief van vijffduijsent g[u]l[den] capitael staende tot laste vant gemenelandt ten comptoire deser stede ende bedragende voor haer lieder
contigentte portie achtienhondert vijff ent seventigh g[u]l[den] welcke vers[chreven] somme bij de vern[oemde] hare oom ghe affecteert ende verbonden is gedurende het leven Trijntje Claes haerl[ieden] moeder om uijt de rentten van dien haer onderhoudt ende nootdruft te erlangen ende nadermael de comparantten verclaren dat hare voorn[oemde] moeder ten opsigte van hare sumpelheijt ende hogen ouderdom met het voors[chreven] innecomen alleen op verre nae niet en can bestaen noch onderhouden werden ende dat Jacob Adriaens Handt haer comp[eran]ten neve ter oorsaecke van dien gereedts al een notabele somme van penningen heeft verschooten ende op henlieden versoeck dagelijcx noch meerder comt te verschieten sonder apparentie te sien om het selve
bij haer leven tesullen connen recuperen ende wederomme te crijgen ende op dat hij voor sijn groot gerijff ende soo deuchdelijck werck in tijden ende wijlen geen schade soude comen te lijden soo verclaerden sij comp[aran]ten een parelijck d voors[zegd] hare vrije achtsteparten inde voors[chreven] lofrentebrief aen d voorn[oemde] |