IJCVIIJ Op huijden den XVIIJen meij 1652 compareerde voor mij Jan Vanouthoorn not[ari]s publick
bij den hoove van Hollant ogte renunciatie der stadt Leijden geadmiteert ende voor de naegenoemp de getguijgen Reijnout Maertsz Verdel woonende aan de Groenendijck ende bekende hij comp[aran]t voor hem selven ende sijne nacomers al wel ende deuchdelicke schuldich te weesen aen en ten behoeve van vijffentwintich Jan Dirxsz Schenckevelt woonen[de]in Alpherhoorn oftae acte van hem vercrijgende een losrente van vijffentwintich g[u]den vrijs gelts s iaers verschijnende telckens den Ien meij de welcken hij comp[aran]t voorent belooft heeft gelijck hij beloofde bij desen al ende telken jaere onvermaent eertlick ende vrome lick op te leggen ende te betaelen ten huijssegnde aen handen van de wettigen houder deses of deselfs
gemetden in vrije ende suivere gelde sonder eeniger hande cortinge of afbroek uijt wat saecken sulcx oock soude mogen wessen met ger weerelt vijf gesondert nochte buijte gehouden sal waert oock sulcx dat bij placaten of redenantien salverde uijt gegeven of noch uijttegeven toegelate ware of werde is desen ende gelicke renten cortinge of afslach te mogen doen en moetten lijden van alle voordel en proffijt van dien hij comp[aran]t vern[oem]t voor nu alsdan ende dan alsnu wel uijtdruckelick kenicheerde[?] ende afstant deden bij desen waer van dienvolgens t eerste jaer renten ommegeco men ende verschenen sal sijn den 1e meij inden toecomstigen jaere 1653 ende soo ver volgens van jaire tot jaere t gedurende soo langen ende ter tijt toe de versz[egde] effectue[lijk]
afgelost ende gequeten sijn sal twelck hij comp[aran] t vern[oem]t ende sijne nacomers te allen tijden sullen moeten ende oock moeten doen alst haer of den wettigen houder deses respectieve beloft mijts
|