XLVIIJ Ick Pieter Ians de Jonge schout tot Assendelft doe condt allen luijden dat voor mijn ende schepenen onder geschreven gecomen ende gecompareert is Cornelis Pietersz onsse mede broeder in raede ende hem starckmaeckende voor Vrou Pieters ende Jacoptgen Pieters zijn zusters als kinderen ende erffgen[amen] wijlen Griete Thijssen weduwe van Pieter Iacopsz Copges die oock erffgenaeme was van Wijnen Engels d[ochte]r naegelaeten weeskindt van Engel Pietersz ende Trijn Gerits d[ochte]r haeren zoons dochtergen ende bekende indie qualijte wel ende wettelijcken vercost gecedeert ende quijtgeschonden te hebben vercoste
cedeerde ende schonde quijt midts dezen tot eenen vrijen eijgen Jan Geritsz Maijckes woenende aende meerdijck tot Assendelft voorsz[egd] ende zijnen erven alle alsulcke erffenisse ende besterffenisse als Wijnen Engels d[ochte]r voorsz[egd] in zijn leven competeerde ende toebhoerdenin die landen ende goede[re]n vande voorsz[egde] Jan Geritsz Maijckes met sijn evenkuijn als oome ende moeije vandt voorsz[egde] weeskindt als metten anderen onderdeel ende gemeen gelegen zijnde van al is als nijet uuijtgesondert ende des soe bekende Cornelis Pietersz in der qualite voorsz[egd] van Jan Geritsz sijnen erven ende naecomleingen vande voorsz[egde] erffenise ende besterffenisse al betaelt ende ten vollen vernuect te wesen den laesten pening
metten eersten schellende daeromme d voorsz[egde] Jan Gertsz ende zijnen erven daer van vrij ende quijte nu ende ten eewijgen daegen alles ter goeder trouwe sonder arch ende list der waerheijt oirconde soe hebbe ick schout voorsz[egd] dese brieff in presentie van Maerten Allertsz ende Mathijs Jacopsz schepenen tot Assendelft die desen midts sij zelver geen seegel zijn gebruijckende onderteijckent hebben ter requisitie van hem comparant besegelt met mijnen seegen hijer beneden aengehangen opten Xen dach in aprillis anno XVc twee ende tachtich t merct van Thijs Jaecopsz
Maerten X Allertsz |