| Wij Adriaan van Coevenhoven schout tot Eemskerck Cornelis Morsch ende Tijmen Krijnen schepenen aldaar oirconde en
kenne dat voor ons gecomen ende verschenen is, Cornelis Jacobsz Groenlandt, woonende binne onse banne inde buert, de welcke bij desen bekende gekoght te hebben, van Louweris Decker woonende binne onse banne aan’t Assummer heck, als wetttige gestelde vooght over de minderjarige kinderen van zal[iger] Gijsbert Zegertsz ende Maartje Louweris Decker, ende Dirck Gerritsz Bosman , voor hem selfs, een huijs ende erve staande ende gelegen binne desen banne inde buert, belent ten noorden Jacob Heijnstman , ten zuijden de kercklaan ten oosten Trijntje Hessels , ten westen de oosterwegh ende dat voor een somme van ses hondert caroli guldens, te betalen de eene helft gereet, en de andere helft, op meij 1705 hondert gulde op meij 1706 hondert gulde, ende op meij 1707 sijnde de laaste hondert
gulde, en dat in goedt en ganckbaar gelt sonder eenige cortinge te mogen doen, stelde ende verbonde hij comparant voortgene voors[zegd] staat, specialijck het voorsz[egde] huijs ende erve, soo als het selve op heden aan hem comparant getransporteert en opgedragen is, mitsgaders sijn persoon, ende generaalijck verder toecomende, gene uijtgesondert, maackende alle subject, alle regten, reghteren, ende executien, T'oirconde desen bij mij schout voorn[oem]t besegelt, ende bij ons schepenen getekent den 7 feb[ruari] 1704 A:V:Coevenhoven Tijme Krijne
Cornelis Morsch Mij bresent Evert Verlaan secr[e]t[ari]s 1704 / 1704 |