| | Wij Johannes van Coevenhoven schout tot Heemskerk, Jan de Wit en Hillebrant Hendrikz, schepenen aldaar,
oirconde en kennen dat voor ons gekomen en verschenen is Teunis Dirkz Kleijbroek, wonende in de Beverwijk, dewelke bij desen bekende verkogt, quijtgescholden en tot een vrijen eijgendomme opgedragen te hebben aan en ten behoeven van Hendrik Gerritz, wonende aan Heemskerkerduijn, een stuk hooij land, leggende binnen desen banne genaamt In de Quatient, groot 506 roeden belent ten suijden en westen de koper, ten noorden de Banschijdingh van Castricum en ten oosten Arie Janz Vink. De gemene lands en andere lasten sullen voor reek. van den selven koper |
solvit den 40e penn[ing] . . .f 1: -:- Xd verhoog[t] ,,: 2:- | | ingaan met nieuwejaar 1754 van welke
verkopinge en opdragte hij comparant bekende al wel en ten vollen vernoegt, voldaan en betaalt te sijn en dat mette somme van f 40:-:- gereet geld. Stellende daaromme de voornoemde koper in volkomen possessie en eijgendomme van het voorsz. stuk land, belovende ook het selve ten allen tijden te vrijen en te waren van alle lasten, pagten, renten, evictien en creditien, daar het selve voor dato deses enigsints mede belast ofte beswaart mogte wesen, alles naar regten van den lande en costuume van onsen dorpe. Stellende daarvoren ten onderpande specialijk sijn comparants perzoon en generalijk al sijne goederen, roerende en onroerende, present en toekomende, geene uijtgesondert. Makende alle deselve subject voor alle regten, regteren en executien toirconde. Deeze bij mij schout
voornoemt besegelt en bij ons schepenen geteekent op den 6 november a[nn]o 1753 |