Quijdschelding Oosterblokker | 381 Wij Pieter Claasz Coorn ende Aris Cornelisz Leeglander schepenen der stede Westoude cum annexis doen condt dat voor ons in eijgener peroone compareerde den e[erbare] Claas Vreeksz Veen wonende tot Hoorn als oom en voogd over de twee naargela tene kinderen van Theunis Vreeksz Nieng ende Marij Claas overleden tot Twisch ende gelijk in die qualite wel ende wettelijk verkogt te hebben oversulcx quiterende ende transpo teerende in een vollen ende vrijen eijgendomme mitsdesen aan ende ten behoeve van Joris Pietersz Oud wonende tot Westerblok ker een akker zaadlandt groot in oncosten twee hondert
twee en tnegentig roeden gelegen in t westeijnde van Ooster blokker tuusschen de straatweg ende blokdijk belent Jan Jacobsz Sijms ten oosten d burgem[eeste]r Hendricus Blokker ten westen onder conditien dat de sloot aan de oostzijde van deese akker als meede die aan het noordeijnde van de selve bij den eijgenaar van dese akker alleen sal moeten worden onderhouden voorts voor liber en vrij sonder eenigen last ofte beswaarnisse anders dan de on gelden ordinair ende extra ordinair van den jare 1722 ende vervolgens mitsgaders t geene buuren ende lenden dragen bekennende hij comparant in qualite als boven daar van uijt handen van den voorn[oemd]e cooper bi jden koop stootsvoets met een somma van vijftig car[oli] guldens ten zijnen contente mente ende genoegen te wesen geheel end al voldaan ende
wel betaald den laatsten penning met den eersten aanneemende en belovende oversulcx de voorsz[egde] akker zaadlandt te vrijen en waren van alle evictien vordere lasten beswaarnissen op en aanspraken als min in ge lijken naar regten ende costuijmen deser stede schuldig ende gehouden is te doen onder t verbandt van de persoonen ende goederen van de opgemelde kinderen soo jegenwoordige als toekomende egeene excempt ten bedwange en ececutie van allen regten ende regteren sonder bedrog des t oir conde hebben wij schepenen voorn[oem]t elk onsen zegel hier onder aangehangen op den IJe junij a[nn]o 1723 |