bekennenden zij comparante van den uijtgeloofde kooppenningen ter somma van twee duijsend twee honderd seven en twintigcarolie guldens en tien stuijvers in eenen somma contant voldaan en wel betaald te zijn den laasten penneng met den eersten beloovende derhalven t voorschreeven stuk land te zullen vrijen en waren van alle lasten en bekommeringen waar meede t zelve booven beuren en belendens beswaard mogten zijn soo men naar costume deeser steeden schuldig en gehouden is te doen onder den verbanden als naa regten ter oirconde hebbe ik bailliuw en schout voorn[oem]t naer dat deesen en
den brief bij scheepenen was geteekend mijn zeegel daar onder aangehangen op den 8 februarij 1796 in kennisse van mij secretaris |